Kenmerk van de arbeidsovereenkomst is dat de werknemer zijn werkkracht tegen betaling van loon aan de werkgever ter beschikking stelt.
Ook zijn er bepalingen in de wet die van zogenaamd dwingend recht zijn. Dat betekent dat daarvan niet mag worden afgeweken. Het gebeurt echter wel, zodat daar goed op dient te worden gelet.
De wet omschrijft de arbeidsovereenkomst (in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek) als ‘de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten’.
Kenmerkend voor de arbeidsovereenkomst wordt dikwijls het begrip gezagsverhouding genoemd. Daarmee wordt bedoeld dat de werkgever ten aanzien van het verrichten van het werk (een zekere mate van) gezag over de werknemer moet kunnen uitoefenen. Hierdoor is de werknemer ondergeschikt aan de werkgever.
De arbeidsovereenkomst wordt meestal schriftelijk aangegaan. In de arbeidsovereenkomst worden de functie, de duur, het aantal uren en het salaris opgenomen. Eventueel staan er ook in vermeld een proeftijd, concurrentiebeding en geheimhoudingsverplichting.
Het komt voor dat een werkgever maar niet met een schriftelijke vastlegging van de overeenkomst komt, en dat de omvang voor wat betreft de uren ook niet duidelijk is. De wet heeft daar een oplossing voor: als de arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt de arbeidsomvang geacht gelijk te zijn aan het gemiddelde in de drie voorafgaande maanden.
Bovendien geldt bij zo’n niet op schrift gestelde arbeidsovereenkomst, dat deze meestal geldt voor onbepaalde tijd, tenzij de werkgever bewijst dat deze voor bepaalde tijd is gesloten.